De ontwikkeling van jongen tot man doorloopt verschillende stadia die samengaan met de fysieke, emotionele, psychisch en energetische mogelijkheden. Elke fase wordt gekenmerkt door een sprong in één van deze ontwikkelingsgebieden. De aangegeven leeftijden zijn indicatief, het zijn vooral de toegenomen mogelijkheden die de overgangen markeren. Ook op latere leeftijd, wanneer de het fysieke lichaam in de greep is van ouderdom en sterfelijkheid, kan de ziel verder blijven evolueren in het overstijgen van vergankelijkheid en in spirituele verlichting.
Baby- en peutertijd (0 tot 3 jaar). Deze fase is gekenmerkt door volledige afhankelijkheid op alle ontwikkelingsgebieden. In de baby- en peutertijd zijn er wat dat betreft weinig of geen verschillen tussen jongens en meisjes. De behoeften van baby’s en peuters zijn hoofdzakelijk te herleiden tot basisbehoeften: eten, drinken, slapen, warmte, verschoning en liefdevolle zorg. Hun aandacht gaat uit naar het ontdekken van de onmiddellijke omgeving: verzorgers, wieg, bedje en later ook huis en tuin. De zelfredzaamheid is gering en de aanwezigheid van verzorgers – voornamelijk de moeder – is noodzakelijk voor het welzijn en zelfs voor het overleven.
Kleutertijd (3 tot 7 jaar). Dit is de fase waar de fysieke mogelijkheden en de behoefte aan uitdaging en spel sterk toenemen. De interactie met leeftijdsgenoten wordt alsmaar belangrijker. Er gaat zich langzaam ook een duidelijk onderscheid aftekenen tussen jongens en meisjes. Dit onderscheid is gedeeltelijk te verklaren door omgevings-, opvoedings- en culturele factoren maar eveneens door een fysieke inherente voorkeur voor jongens- of meisjesdingen. De meeste jongens zullen bijvoorbeeld ook met poppen spelen maar toch de voorkeur geven aan jongensspeelgoed wanneer dat voor handen is, zeker samen met andere kleuterjongens.
De zelfredzaamheid van kleuters neemt sterk toe: ze kunnen zelfstandig eten en drinken, worden eerst zindelijk overdag en later ook ’s nachts, slapen meestal door en kunnen ook fysiek tegen een stootje. De permanente aanwezigheid van de moeder is niet langer noodzakelijk en de jongen beweegt zich meer en meer van nature richting de vader, beperkt en voorzichtig nog.
Kleuters zijn echter nog steeds sterk emotioneel afhankelijk van vader en moeder vooral op stressmomenten. Pijn, angst, vermoeidheid, honger en dorst vormen schijnbaar levensgrote en acute bedreigingen. Het lijkt wel dat een vijfjarige die honger heeft dat niet gaat overleven. Hij beseft en voelt de honger, weet wat het is maar het gevoel hanteren en een half uurtje wachten schijnen onoverkomelijk. Meer nog geldt dit voor pijn: een schram en enkele druppels bloed kunnen tot hartverscheurende taferelen leiden.
Jongens (7 – 13 jaar). Jongens onderscheiden zich van kleuters doordat ook de emotionele zelfredzaamheid enorm toeneemt. Dezelfde schram en enkele druppels bloed van daarnet worden plots ‘cool’. Honger, dorst en vermoeidheid vormen niet langer een belemmering om door te gaan met sport en spel. Het competitieve element komt sterker naar voren in sport en spel, stoeien met leeftijdsgenoten wordt ongelooflijk belangrijk.
Hier zet de beweging naar de vader (en nadien ook naar mannelijke vrienden van vader) zich verder. Vertoeven in de fysieke aanwezigheid van de vader is als een milde zegen voor de opgroeiende jongen. Op stap gaan, werken, spelen en de wereld ontdekken in de veilige nabijheid van vader schept een basis van en voor (zelf)vertrouwen, ondernemingszin en durf. Verder is dit de tijd dat de basis gelegd wordt voor positieve eigenschappen zoals doorzettingsvermogen, geduld, daadkracht, incasseringsvermogen en motivatie. Meisjes zijn in deze fase eerder weinig interessant en niet de moeite om veel tijd mee door te brengen. Dit verandert drastisch in de volgende fase.
De immer zorgzame en liefdevolle aanwezigheid van moeder blijft ook in deze fase belangrijk voor jongens. Het is een vanzelfsprekende basis om op terug te vallen. Het is belangrijk dat in deze fase de moederlijke liefdevolle en zorgzame aanwezigheid zonder strijd kan bestaan naast de vaderlijke stimulerende en activerende energie. Zodoende beleeft en ervaart de jongen dat het beste van twee werelden naast mekaar kunnen bestaan.
Puber (13 – 17 jaar). Pubers ontwikkelen vooral hun eigen identiteit door los van vader en moeder te komen. Goede vrienden, school, sport of een andere ondersteunende omgeving, en mannelijke voorbeeldfiguren zijn in deze fase ontzettend belangrijk. Meisjes worden niet alleen super interessant maar vaak het middelpunt van de wereld van jongens-pubers. De eigen idenditeit wordt door en gelijktijdig met deze van meisjes ontdekt.
Fysiek kenmerkt deze fase zich door sterke groei van lichaam, ledematen en voeten. Ook baardgroei en andere lichaamsbeharing duiken op, de baard in de keel, het gezicht krijgt meer volwassen trekken al zijn deze vaak nog sterk uitgesproken en buiten proportie. Door hormonale processen duiken puisten op die vaak de nachtmerrie zijn van pubers. Testosteronuitbarstingen doen de interesse in meisjes uitgroeien tot ware geslachtsdrift.
Het behoeft geen betoog dat deze fase heel wat uitdagingen biedt aan beide ouders en de omgeving.
Jonge Man (vanaf 17 jaar). De puber wordt een jonge man zodra de fysieke en hormonale groei stabiliseren. Het lichaam krijgt zijn volwassen en proportionele vormen. Hormonen stabiliseren wat resulteert in een meer evenwichtige persoonlijkheid die voortaan ook beter in staat is gezonde keuzes te maken. Als het proces van man worden succesvol wordt volbracht, beschikt de jonge man over sterk toegenomen emotioneel-psychisch-mentale vermogens.
Volwassen Archetypes. Na de pubertijd zijn bij de jonge man de ontwikkelingsfasen in te delen volgens de volwassen archetypen: krijger, koning, minnaar en magiër.
Tekst: Tom Nys aan de hand van verschillende bronnen en eigen observaties.